Mieke Van Herreweghe and Myriam Vermeerbergen (BE)
UGent and KU Leuven
Interview in VGT. Date: April 2017
Click below for the Dutch or English transcription.
Nederlands
Gebarentaalonderzoeker over Gebarentaalonderwijs (Vlaanderen, België)
Interview met Prof. dr. Mieke Van Herreweghe en Prof. dr. Myriam (Mim) Vermeerbergen
(transcriptie van een interview in gesproken Nederlands)
Mim: Hoe ben jij eigenlijk betrokken geraakt bij het onderwijzen van Vlaamse gebarentaal?
Mieke: Ik ben in het kader van mijn doctoraat, dat ging over Nederlands bij dove jongeren, in 1991 drie maanden naar Rochester gegaan, naar NTID, het National Technical Institute for the Deaf. Daar gebeurde heel veel gebarentaalonderzoek, naast veel ander onderzoek. Maar het was wel een Institute waar veel dove studenten waren. Ik heb daar toen, in die drie maanden dat ik daar was, een cursus Amerikaanse gebarentaal 1 gevolgd, basis 1, samen met nog een aantal andere mensen. En daar heb ik gezien hoe ASL onderwezen werd. Het was een horende lesgever die de cursus gaf, maar er werd geen woord Engels gesproken. Er werd altijd gebruik gemaakt van materialen en ze lieten zich inspireren door de ‘Signing Naturally’ cursussen van vroeger die bestonden voor Amerikaanse gebarentaal. Ze hadden ook heel veel videomateriaal. Ik herinner mij nog dat ik naar verhaaltjes moest kijken vol met classifiers en daarvan de referent tracking en dergelijke moest bekijken. Ze hadden daar heel veel materiaal. En door zelf die cursus gevolgd te hebben, wist ik ook wat de manier zou moeten zijn om les te krijgen in Vlaamse Gebarentaal.
Ik was ondertussen in Gent bezig met de tolkenopleiding, “tolk voor doven” heette dat toen nog, maar die was volledig Nederlands met Gebaren. Ik vond dat zeer vreemd. Als taalkundige vind ik Nederlands met Gebaren sowieso heel vreemd, maar zo’n opleiding krijgen in Nederlands met Gebaren vond ik toen erg vreemd en de lesgevers – ze wisten dat zelf ook – waren niet zo goed opgeleid om zulke lessen te geven. Dus het verschil met Amerika was voor mij toen echt bijzonder groot. Bovendien heb ik zelf een achtergrond in tweedetaalverwerving, erg veel van mijn onderzoek gaat over vreemde taalverwerving, van het Engels dan, van het Nederlands. En dat dan toepassen op gebarentaal was voor mij eigenlijk ook wel evident. Het is gewoon een andere taal , en de manier van aanpakken blijft hetzelfde.
Dat was in 1991. Ik heb dan, toen mijn doctoraat bijna af was maar nog niet helemaal, negen maanden gewerkt voor Fevlado grotendeels. Zij hadden een project, een Horizonproject, dat waren fondsen om de tewerkstelling van dove personen te verbeteren. Dat was Europees geld daarvoor. Dat was in het kader daarvan. Een onderdeel daarvan was enerzijds het schrijven van een grammatica (boek), dus ik heb daar wat onderzoek gedaan om die grammatica te kunnen beschrijven, zeer sterk geënt op wat er bestond voor Amerikaanse gebarentaal, omdat ik dat dan kende. En anderzijds het lesgeven aan een aantal dove personen; dat waren mensen die ofwel lesgaven in de tolkenopleiding van Gent, niet van Mechelen, en een aantal mensen die lesgaven in de vrije gebarentaalcursussen van Fevlado. Dus dat waren, als ik het mij goed herinner, twaalf personen, van verschillende leeftijden, jong en oud, en zowel mannen als vrouwen. Maar ze waren allemaal doof. En die cursus of die lessenreeks bestond uit een aantal volledige vrijdagen waarop ik lesgaf hier in Gent en daarnaast zijn ze ook een week naar Bristol geweest, in de Paasvakantie. Broeder Maurice en ikzelf zijn toen mee geweest naar Bristol die week en die les werd gegeven door Clark Denmark. Er was toen uitdrukkelijk gezegd dat er geen horende personen aanwezig mochten zijn, omdat dat een andere dynamiek geeft. Ik begreep dat ook zeer goed en wij waren daar dus niet aanwezig tijdens de lessen, maar ’s avonds praatten we wel met degenen die les kregen hadden over hoe de lessen waren verlopen. Een van de eerste dingen die ze daar ingepeperd gekregen hebben, was: geen gebarensysteem, je moet gaan voor een volledige gebarentaal. Dat was voor hen, denk ik, ook een groot verschil met de manier waarop ze tot dan toe lesgegeven hadden, zonder daar veel bij stil te staan.
Dat was “teaching module 1” die hebben ze daar afgelegd en ik heb daar verder op gebouwd in de lessen, de weken, de vrijdagen, die daarop volgden. Ik heb hen ook telkens allemaal een volledige les laten uitwerken. Volgens de principes die Clark had aangereikt, moesten zij dus een les uitwerken en de anderen waren dan zogezegd leerlingen in de klas, dus ze moesten aan elkaar lesgeven. Maar het moest allemaal Vlaamse Gebarentaal zijn, dat was belangrijk, en het moest op verschillende niveaus. Ik liet hen bijvoorbeeld een les uitdenken op niveau 1, 2 of 3 rond een bepaald thema met een bepaald grammaticaal principe in. Op het einde daarvan hadden ze hun examen. Dat examen heb ik niet afgenomen, maar dat is volledig opgenomen op video, zonder een schriftelijk deel. De video’s zijn opgestuurd naar Bristol en zij hebben daar hebben de examens beoordeeld en de resultaten doorgegeven. Het was bijzonder boeiend.
Ik herinner mij ook nog heel heel levendig de discussie op de bus terug, van Bristol naar België. Op die bus was er een heel levendige discussie tussen de deelnemers over wat we zouden doen, naar Vlaamse Gebarentaal overschakelen of blijven bij Nederlands met Gebaren. Er waren voorstanders van beide opties. Het was ook maar zeer recent. Het was voor het eerst dat zij in aanraking gekomen waren met het concept van lesgeven in Vlaamse Gebarentaal en daarover waren beginnen nadenken. We noemden het toen ook nog geen Vlaamse Gebarentaal. En ja, op dat moment waren we daar heel sterk mee bezig. Een paar jaar daarna, dat heeft wel een tijdje geduurd, werden uiteindelijk de lessenpakketten zelf omgevormd. Ik denk dat het een drietal jaar geduurd heeft voordat de lessenpakketten, zowel in de tolkenschool van Gent als in de vrije gebarencursussen, omgevormd werden naar cursussen VGT (Vlaamse Gebarentaal). Wat in het begin bijzonder moeilijk was, want ze waren er niet voor opgeleid. Ze hadden enkel die kleine opleiding gehad en voor de rest was er niet zoveel.
Mim: Mijn eerste ervaring wat betreft nadenken over onderwijs in Vlaamse Gebarentaal, wat niet wil zeggen dat ik er daarvoor niet over had nagedacht, moet in 1995 of 1996 geweest zijn denk ik. Op vraag van toen “Cultuur voor Doven”, nu Fevlado-Diversus, heb ik een cursus .. een beetje Algemene Taalwetenschap en dan grammatica van Vlaamse Gebarentaal gegeven aan een groep dove mensen, vooral dove lesgevers. En dat waren voor een groot deel dezelfde mensen die met jou meegegaan waren naar Bristol. Het is inderdaad zo dat de lesgevers die toen naar Bristol gegaan zijn, en sommigen daarvan zij nu nog steeds actief, zeiden dat die periode na Bristol een beetje een verwarrende periode was. Want zij kwamen terug met al die ideeën van “geen Nederlands met Gebaren, maar wel Vlaamse Gebarentaal”. En dat heeft inderdaad nog een tijdje geduurd voordat het officieel allemaal omgevormd werd van NmG naar VGT. En het is eigenlijk net voor die officiële omvorming dat ik aan een groepje doven, voornamelijk lesgevers, lessen over de grammatica van Vlaamse Gebarentaal heb gegeven, gebaseerd op de kennis die ik had van mijn eigen doctoraatsonderzoek. En het is dan eigenlijk ook een beetje vanuit die ervaring dat, toen Fevlado in 1997 of 1998, denk ik dat dat zal geweest zijn, besliste om de cursussen Nederlands met Gebaren om te vormen naar Vlaamse Gebarentaal, ook bij ons terecht kwam. Ik werkte toen samen met Diane Boonen verder aan onderzoek rond Vlaamse Gebarentaal. Ze klopten bij ons aan om een lessenpakket te maken Vlaamse Gebarentaal, omdat - zoals je al net zei - het niet evident was, want er was geen opleiding. Die mensen hadden van jou opleiding gehad en van Clark en van mij een stukje, maar er waren nog veel vragen over hoe les te geven en er was nog maar weinig bekend over de grammatica van Vlaamse Gebarentaal. Dat moest ook in dat lessenpakket en hoe moest je dat dan aanbrengen. Dus wij hebben toen dat eerste lessenpakket ontwikkeld, samen met lesgevers van Fevlado-Diversus. Hilde Nyffels was daarbij, ik herinner me ook nog dat Serge (Vlerick) naar de vergaderingen kwam. Dus wij maakten een voorstel voor een les, dan kwamen wij met een groep samen, werd er feedback gegeven en werd het voorstel aangepast.
Mieke: Dat was van het VGTC. Of de voorloper.
Mim: Neen, dit was de voorloper daarvan. Ik herinner mij dat ik de drukproef daarvan verbeterd heb toen ik zwanger was, dus dat moet in 2000 geweest zijn. En dan, inderdaad, vanaf toen is het Vlaams GebarentaalCentrum betrokken en die hebben dan, op basis van dat eerste pakket, een nieuw pakket ontwikkeld. En ik denk ook, was dat toen ook niet in 2001 of 2002, dat er dan een pakket is ontwikkeld voor niveau 2?
Mieke: Ja, dat was onmiddellijk daaropvolgend.
Mim: Ja.
Mieke: Maar inderdaad. Dat eerste pakket moet in 1999 geweest zijn, want ik was toen zwanger van mijn derde.
Mim: Ja, voilà.
En dus, ik herinner mij dat in 2000 dat eerste pakket in gebruik is genomen. En dan was er vrij snel de vraag voor een pakket voor een tweede jaar. Daar is het Vlaams GebarentaalCentrum voor aangesproken en toen is er gezegd om meteen ook dat eerste pakket een keer bekijken. Want ondertussen was er natuurlijk al feedback van lesgevers die daarmee werkten en van cursisten. En dan zijn meteen die twee pakketten ontworpen.
Mieke: Maar intussen waren ze ook in het VSPW intern al lessen aan het uitwerken en dat is dan samengevoegd.
Mim: Ja. Klopt.
Mieke: Wat jij gedaan hebt, wat Diane gedaan heeft, wat ze op het VSPW al deden, is allemaal samengevoegd in diverse pakketten die dan uiteindelijk gepubliceerd zijn.
Mim: Ja, en dan is er later nog een project geweest om nog verder lesmateriaal uit te werken en dat is zelfs echt in een volwaardig partnerschap met het VSPW geweest, want ik geloof dat toen de medewerker werd betaald vanuit middelen die het VGTC had verworven, maar die zat, denk ik, in het VSPW. Dus eigenlijk in de jaren 2000, zeg maar, is er een mooie samenwerking geweest tussen CVO VSPW, het VGTC en Fevlado. Dus er is wel wat samengewerkt rond die pakketten.
Mieke: Dat was toen nog “Cultuur voor Doven” denk ik.
Mim: Ja, toen nog “Cultuur voor Doven”, inderdaad. En recent, twee jaar geleden denk ik, is er opnieuw lesmateriaal herbekeken, maar dat was, denk ik, een initiatief en een project van Fevlado zelf.
Dus eigenlijk wil dat zeggen dat wij al… meer dan twintig jaar betroken zijn bij onderwijs van VGT.
Mieke: Ja.
Mieke: We hebben nu net verteld over de terugblik en de geschiedenis van hoe het allemaal begonnen is, maar onderzoek en onderwijs, hoe wordt dat volgens jou het best gelinkt met elkaar?
Mim: Ja, in Vlaanderen is het natuurlijk altijd zo dat je stuit op de grenzen van wat we al weten op basis van onderzoek. Dus als je gaat lesgeven over grammatica, dan zit je altijd met nog heel veel vragen. Als je lesgeeft in de grammatica ook. Dan zijn er nog altijd veel thema’s die niet echt onderzocht zijn. En dat is natuurlijk ook belangrijk als het gaat over het opleiden van lesgevers, maar ook als het gaat over wat je in een cursuspakket stopt. Anderzijds betekent het ook, denk ik, dat het heel belangrijk is om met het onderwijs bij te blijven, in zekere zin. Dus dat we zien dat als er nieuw onderzoek is of nieuwe onderzoeksresultaten zijn, zeker als die bijbrengen, als die ervoor zorgen dat we bepaalde dingen wat anders gaan bekijken omdat we zeggen “Oh ja, dat gebeurt eigenlijk vaak zo”, dat dat dan ook onmiddellijk geïntegreerd wordt in het onderwijs van Vlaamse Gebarentaal. En dat maakt het, denk ik, des te belangrijker ook dat er een link is tussen onderzoekers en diegenen die de opleidingen verzorgen van de lesgevers en de diegenen die de lessen geven.
Ik denk dat we ons daar in Vlaanderen wel met z’n allen van bewust zijn en dat ook proberen, ook via het Vlaams GebarentaalCentrum dat daar een rol in speelt. En ook doordat bv. de mensen die voor Fevlado-Diversus werken aan lesmateriaal toch ook heel gemakkelijk de weg vinden naar de onderzoekers en heel gemakkelijk vragen: “Kunnen we eens samen zitten want we zouden dat of dat in ons lessenpakket willen stoppen”. Of die zelf zeggen: “We hebben gehoord dat er recent onderzoek is naar… Kunnen jullie ons informeren?” Maar dat is natuurlijk een aandachtspunt waar wij ons in Vlaanderen goed bewust van moeten zijn en dat is heel anders in vergelijking met veel gesproken talen waarover les wordt gegeven. Voor veel andere gebarentalen geldt dat natuurlijk ook. Ik zie zowel good practices als bad practices. Er zijn landen waar men er veel zorgt voor draagt dat nieuw onderzoek en nieuwe onderzoeksresultaten gemakkelijk doorstromen naar het onderwijs, maar er zijn ook landen waar dat eigenlijk helemaal niet is, waar die link er niet is. Ja. Ik vind dat gewoon belangrijk.
Mieke: Ja, ik vind ook het omgekeerde belangrijk, eerlijk gezegd. Het moment dat je lesgeeft in of over Vlaamse Gebarentaal in elk geval, dan merk je “Oei, daar zitten nog gaten” of “Oei, hoe zit dat nu juist in elkaar”.
Mim: Ja, absoluut.
Mieke: Dus het lesgeven voedt eigenlijk ook het onderzoek. Die omgekeerde beweging is minstens even belangrijk als de beweging van “onderzoek moet het onderwijs voeden”. Het onderwijs voedt ook het onderzoek, voor mij is die link daartussen heel duidelijk.
Mim: Dat is absoluut zo. Ik merk zelf ook, omdat ik hier in onze eigen opleiding ook Taalkunde 1 en Taalkunde 2 en Taalkunde 3 geef. Maar vooral bij Taalkunde 1 en 2 merk je enerzijds waar er hiaten zijn, wat we nog niet weten voor Vlaamse Gebarentaal en soms wel voor andere gebarentalen. Ik heb deze week nog lesgegeven over complexe zinnen en we weten nog niet veel over complexe zinnen in Vlaamse Gebarentaal. Maar er komen ook vragen van studenten en van collega’s hier die taalvaardigheid geven. Zij zeggen dan dat studenten iets op een bepaalde manier doen en dat ze aanvoelen dat het niet helemaal juist is, maar ze vragen hoe ze dat moeten uitleggen aan de studenten. En dan moet ik zeggen dat we het eigenlijk nog niet weten. En in die zin merk ik ook dat ik soms op basis van vragen van collega’s en van studenten naar data ga kijken omdat ik wil weten hoe het zit. Jammer genoeg is er niet altijd de tijd om dat tot in detail uit te spitten en het dan ook nog eens op te schrijven en daarover te publiceren. Maar het is wel zo dat veel kleinere onderzoekjes gevoed worden vanuit vragen die ontstaan binnen het lesgeven. Zowel lesgeven over taalkunde als lesgeven van of in Vlaamse Gebarentaal. Dat klopt, je hebt die wisselwerking, dat is absoluut zo.
Mieke: En ik vind dat het corpus zoals we het nu hebben, daar een belangrijke rol in kan spelen. Want het corpus kan gebruikt worden voor onderwijs, maar kan ook heel goed gebruikt worden voor onderzoek. Het heeft voor de beide.. echt een heel belangrijk punt. En het is soms belangrijker dan intuïties van gebarentaligen. Ik herinner mij nog heel goed, helemaal in het begin bij dat Horizonproject, stelde ik de vraag aan één van de dove cursisten in de les: “Ik had gezien in Amerikaanse gebarentaal dat je kan zeggen ‘er is een man en die staat daar en er is een auto en die staat daar en de man loopt daar naartoe’ (toont hoe je dit kan gebaren met classifiers). Kan zoiets ook in Vlaamse Gebarentaal?” En de reactie toen was: “Oh nee, dat hebben wij niet, dat bestaat niet bij ons.” Terwijl classifiers zijn ook volop aanwezig in Vlaamse Gebarentaal, maar mensen zijn zich daar niet altijd van bewust. Dus die opleiding daarin is heel belangrijk, maar als je dan zo’n corpus hebt, waarin je ziet wat natuurlijk gebarentaalgebruik is, kan je daar heel veel mee doen.
Mim: Ja, dat klopt. Ik herinner mij.. en in het interview in het kader van het SignTeach project met twee van de lesgevers van het eerst uur zeg maar, kwam dat ook naar voor. Eén van de twee herinnerde zich dat er in mijn lessen grammatica in 1996 geregeld discussies waren tussen deelnemers aan de lessen die zeiden dat wat ik zei niet klopte. ‘”Nee, zo is dat niet in Vlaamse Gebarentaal.” En dan zei ik: “Ja maar, dat is op basis van mijn onderzoeksresultaten. Ik heb dat niet zelf verzonnen.”
Ik ben absoluut met jou eens dat het corpus zeer belangrijk is. Ook voor onderwijs zelf, denk ik, omdat we uit het corpus voorbeelden kunnen putten en dat gebruiken. Ook voor onderzoek is het zeker belangrijk. Anderzijds denk ik wel dat, wat betreft introspectie van/bij dove lesgevers, we veel gevorderd zijn. Want ik denk dat op dat moment heel veel mensen nog echt wel wat vastzaten aan Nederlands met Gebaren. Als in: “Nederlands met Gebaren is echte grammatica en Vlaamse Gebarentaal niet”. Maar ik geef jou absoluut gelijk dat het corpus een zeer belangrijk instrument is, zowel voor onderzoek als voor onderwijs. En het zou fijn zijn mochten daar in de toekomst veel meer annotaties aan toegevoegd worden. En het is misschien ook belangrijk, dat is dan huiswerk voor onszelf denk ik, om het belang van dat corpus voor alle verschillende onderwijsinitiatieven nog wat meer in de verf te zetten. Ik denk dat we dat nog wel kunnen doen.
Mieke: En met betrekking tot onderwijs van Vlaamse Gebarentaal. Hoe denk jij dan dat onderwijs best georganiseerd wordt? Of opleidingen voor lesgevers Vlaamse Gebarentaal?
Mim: Ja. Als je kijkt naar Nederland en naar Ierland, Dublin bijvoorbeeld. Toen wij hier begonnen in Antwerpen met de integratie van Vlaamse Gebarentaal in de bachelor Toegepaste Taalkunde en in de master Tolken, ben ik natuurlijk naar soortgelijke opleidingen gaan kijken. En dan zie je dat, bijvoorbeeld in Utrecht en in Dublin, men zowel een opleiding tolken gebarentaal, tolken NGT in Nederland, als een lerarenopleiding aanbiedt. Hoewel, ik ben nu aan het twijfelen, ik denk in Dublin niet. In Dublin is er een opleiding Tolk en dan een Deaf Studies opleiding. Maar in Nederland bijvoorbeeld heb je die koppeling van zowel de opleiding tolk als lesgever. Maar natuurlijk is dat sterk verbonden met hoe in een land of in een regio opleidingen zijn georganiseerd. Want in Vlaanderen, dat weet jij ook, hebben we geen opleiding lesgever Engels, een opleiding lesgever Arabisch,… Dat is op een heel andere manier gestructureerd, dus het is niet zo vanzelfsprekend om het op die manier te organiseren.
Dus ik denk dat het in Vlaanderen belangrijk is om te kijken wat op dit moment de opties zijn. Eerst eens na te gaan van wat nu eigenlijk mogelijk is. Kan bijvoorbeeld Vlaamse Gebarentaal geïntegreerd worden in een bestaande opleiding waardoor je docenten Vlaamse Gebarentaal kunt opleiden? Want je weet ook, we waren beide betrokken bij de opleiding van de twee “regenten” - een regent bestaat nu niet meer - de twee dove lesgevers die toen in een opleiding voor lesgever/leraar in het secundair onderwijs geïntegreerd zijn. En toen is Vlaamse Gebarentaal eigenlijk geïntegreerd in een opleiding als vervanging van Nederlands als één van de drie componenten waarin die twee studenten dan werden opgeleid om les te geven. Maar ook dat is bijvoorbeeld een opleiding die nu niet meer bestaat. Maar we zouden kunnen kijken naar op welke manier Vlaamse Gebarentaal als taal, of als domein want het is natuurlijk meer dan alleen de taal, als domein, kan geïntegreerd worden in een bestaande opleiding. Of we zouden kunnen opteren voor een afzonderlijke opleiding. Ik weet niet zo goed wat er binnen de Vlaamse regelgeving kan.
Mieke: Ja, ik denk dat er voor de professionele bachelor secundair onderwijs, het equivalent van het regent van vroeger, geen probleem is. Die regeling is voorzien. Het is enkel een kwestie van een hogeschool te vinden die het wil inrichten.
Mim: Die het wil doen ja.
Mieke: Want ze hebben nu trouwens ook maar twee stamvakken mee. Vroeger waren het er drie, nu nog maar twee. Dus dat zou Vlaamse Gebarentaal zijn gecombineerd met weet ik veel wat; Engels, wiskunde, het kan van alles en nog wat zijn. Maar je hebt dan die twee stamvakken en voor Vlaamse Gebarentaal zou je ook wel Vlaamse Gebarentaal-gerichte vakken geven. Zoals wij toen gedaan hebben. Wij hebben een vak ‘grammatica’ gegeven en ik weet dat ik nog een vak ‘geschiedenis’ gegeven heb.
Mim: Ja, ik heb ATW (Algemene Taalwetenschap) gegeven.
Mieke: Jij hebt ATW gegeven. En ik heb nog een vak gegeven ‘lesgeven in een tweede taal’, over hoe je een tweede taal aanleert. Dat heb ik ook volledig gegeven.
Mim: Ja. En heb jij ook geen Dovencultuur gegeven? Want ik herinner mij dat ze toch ook een werkstuk gemaakt hebben?
Mieke: Dat was geschiedenis en Dovencultuur samen. Dat was zo één groot pakket.
Mim: Ah ja.
Mieke: Dat soort zaken is echt gericht op alles wat te maken heeft met Vlaamse Gebarentaal en de Dovengemeenschap. Dat moet je er dan in krijgen, dat lijkt me wel belangrijk. Het is niet zo dat je, omdat je bijvoorbeeld een opleiding regent Nederlands-Geschiedenis gevolgd hebt en omdat je doof bent, dan opgeleid bent om ook iets te geven over Vlaamse Gebarentaal.
Mim: Nee nee, absoluut niet.
Mieke: Dus het moet echt wel in het curriculum zitten, dat lijkt mij wel belangrijk. We hebben daar wel mogelijkheden. Zoiets is ook al gebeurd bij kleuterleidsters en bij de professionele bacheloropleiding lagere school. Daar zijn ook een deel van de vakken besteed aan alles wat te maken heeft met Vlaamse Gebarentaal en de Dovengemeenschap, maar daar heb je natuurlijk ook andere algemene vakken. En die andere algemene vakken moet je dan toegankelijk maken met een tolk, denk ik. Terwijl je daarnaast een aantal specifieke vakken hebt die specifiek gericht zijn op dat domein. Ik denk dat dat de manier is waarop we het in Vlaanderen eigenlijk vrij snel van de grond kunnen krijgen als we dat willen.
Mim: We hebben in Vlaanderen al, het gaat over enkelen, maar er zijn wel enkele dove mensen die in het verleden een opleiding leerkracht lager onderwijs en kleuteronderwijs hebben gedaan en een diploma hebben behaald. Ik weet dat er mensen zijn die dat al hebben gedaan. Ik weet dat het niet altijd evident was om dan de instelling of de school waar ze die opleiding volgden zover te krijgen om bijvoorbeeld het vak muziek te vervangen. Ik herinner mij nog een hele discussie over de vervanging van het vak muziek door “cultuuruitingen in Vlaamse Gebarentaal”. En er was een school die het toch niet helemaal zag zitten, want muziek was toch wel belangrijk voor kleuterleidsters.
Het zou inderdaad een optie zijn, maar dan inderdaad zoals jij zegt: niet een opleiding voor lesgeven in het middelbaar onderwijs met Nederlands-Geschiedenis of Nederlands-Engels of wat dan ook en dan “ik ken ook Vlaamse Gebarentaal want ik ben doof” of “ik ken ook Vlaamse Gebarentaal want ik ben al opgeleid tot tolk Vlaamse Gebarentaal”.
En het is nu wel een beetje problematisch, vind ik, dat eigenlijk de mensen die op papier het best zijn opgeleid om lessen Vlaamse Gebarentaal te geven, eigenlijk mensen zijn die Vlaamse Gebarentaal hebben gevolgd in een andere opleiding en dan daarnaast een diploma pedagogische bekwaamheid of dergelijke behaald hebben, maar niet specifiek voor Vlaamse Gebarentaal. Daar wil ik niet mee zeggen dat de mensen die dat hebben behaald geen goede lesgevers zouden zijn, maar het is niet specifiek genoeg voor mij. Dus ik denk inderdaad dat, wat wij toen hebben gedaan voor die twee dove studenten die regentaat wilden volgen, zoals dat toen georganiseerd werd met echt vakken rond Vlaamse Gebarentaal geïntegreerd binnen een bestaande opleiding, dat dat de beste optie is. En het is een beetje jammer dat dat daarna nooit meer is gebeurd. Ik denk dat we dan eigenlijk echt een school, een instelling, een hogeschool of universiteit (ik weet niet waar dat precies georganiseerd wordt) zover moeten krijgen dat ze daar ook in willen investeren. En een aandachtspunt is dan natuurlijk ook dat die opleiding zeer toegankelijk moet zijn voor dove geïnteresseerden voor de opleiding. Ik denk dat we op dat vlak nu wel wat beter zitten dan vroeger, omdat er nu toch wel meer dove mensen zijn met een diploma middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot hogeschool-onderwijs en die dan potentieel zo’n opleiding zouden kunnen volgen. Ik denk dat dat eind jaren ‘90 niet zo evident was.
Mieke: Nee, dat is waar. Dat is een zeer groot verschil. Gelukkig hebben we al een lange weg afgelegd.
Mim: Ja, dat klopt!
Mieke: Nu, we hebben ook nog wel een weg af te leggen.
Mim: Ja. Wat ik ook wel belangrijk vind, is dat, als er opleidingen zijn, er niet te snel wordt gezegd dat er voor dit of dat geen opleiding nodig is. Omdat, als we kijken in Vlaanderen, wordt Vlaamse Gebarentaal aangeboden in de tolkenopleidingen, aan CVO’s op verschillende niveaus, maar je hebt ook soms basis kennismakingscursussen. En het lijkt mij gewoon belangrijk dat er op alle verschillende niveaus kwaliteitsvol les wordt gegeven en dat er niet te snel wordt gezegd: “Ja, er is nu een opleiding, maar die opleiding is niet nodig voor dat of dat of dat...”. Dat die kwaliteitseisen dan ook gelden voor de verschillende initiatieven.
Mieke: Ja. Bijkomend ook, want dat is ook iets wat we niet mogen vergeten, er wordt in het middelbaar onderwijs eigenlijk nauwelijks aandacht besteed aan Vlaamse Gebarentaal. Het is zo dat voor mensen in het middelbaar onderwijs, of je doof of horend bent, dat maakt niet uit, en of je nu geïntegreerd bent in het regulier onderwijs of in het buitengewoon onderwijs zit, ook dat maakt niet uit, het percentage dat besteed wordt aan Vlaamse Gebarentaal is bijzonder klein. Er wordt daar zeer weinig informatie gegeven over Vlaamse Gebarentaal. Maar dat is gewoon omdat heel weinig mensen een basis hebben om op te bouwen. Terwijl als je kijkt naar het Nederlands: in het regulier onderwijs, krijg je vanaf dag 1 het vak “taal” heet dat dan, dat is Nederlands, tot het einde van je middelbaar. In alle mogelijke opleidingen wordt er Nederlands gegeven. Dat is een zeer groot verschil. Daar hebben mensen een basis om van te vertrekken, om wat dan ook, waar dan ook over te spreken als het met Nederlands te maken heeft. Terwijl, voor Vlaamse Gebarentaal is die basis er gewoon niet. En dat moet je dus creëren in opleidingen, in andere opleidingen. Voor mij is dat wel absoluut noodzakelijk.
Mim: Ja, absoluut. En ik denk ook.. het biedt taalgebruikers ook een instrumentarium, een mogelijkheid aan om naar hun eigen taalgebruik te kijken en daarover te reflecteren. Als je niet weet dat er zoiets bestaat als classifiers (om even terug te komen op iets wat jij aanhaalde) of als je niet weet op welke manier niet-manuele markeringen een belangrijke rol spelen, omdat je daar nooit bij stilgestaan hebt in je eigen opleidingen, dan denk ik dat het ook heel moeilijk is om te reflecteren over wat je nu zelf eigenlijk doet en hoe je dat doet. Dus ik denk dat voor iedereen die lesgeeft in of over Vlaamse Gebarentaal het heel belangrijk is om minstens een basiskennis te hebben. En ik denk dat het heel belangrijk is om, als er opleidingen zijn, er ook op aan te dringen dat iedereen die opleidingen volgt. Op dit moment zien we toch ook dat in de verschillende initiatieven waar er onderwijs wordt aangeboden, zowel Fevlado als binnen de CVO’s en zo, dat het belang van opleiding voor hun lesgevers wel echt aanwezig is. Het zijn enkel de mogelijkheden die wat beperkt zijn.
Mieke: Ja, hier en daar worden soms eens korte cursussen gegeven. Ik weet dat jij een cursus gegeven hebt van tien keer vier uur.
Mim: Ja, denk ik, tien keer vier uur. Een aantal jaar geleden nog was dat, voor docenten aan o.a. het VSPW en dergelijke. Ik weet dat Fevlado ook nieuwe lesgevers een vorm van opleiding geeft, maar het is allemaal heel beperkt en ad hoc. Dus ik denk dat het echt wel goed zou zijn mochten we een structurele opleiding hebben. En als jij zegt dat het niet zo moeilijk kan zijn om ergens Vlaamse gebarentaal te integreren als een van de twee – hoe heet dat, niet “domeinen”, toch?
Mieke: Stamvakken.
Mim: Stamvakken.
Mieke: Ja, het heeft eigenlijk een andere naam hoor.
Mim: Ja, .. te integreren binnen een opleiding, dan is dat misschien wel iets om werk van te maken. Alweer huiswerk…
En nog iets anders wat jij zei, en waar ik ook over nadacht: het feit dat in het middelbaar onderwijs Vlaamse Gebarentaal helemaal niet zichtbaar is, is ook wel iets wat op mijn verlanglijst blijft staan: een vak Vlaamse Gebarentaal als mogelijke keuzeoptie binnen het middelbaar onderwijs voor iedereen. Dat zou ook wel mooi zijn, denk ik en het zou misschien ertoe leiden dat er ook meer interesse is om daar verder iets mee te gaan doen.
Ok, werk aan de winkel!
Mieke: Absoluut.
English
Sign language researchers on sign language teaching (Flanders, Belgium)
Interview with Prof. dr. Mieke Van Herreweghe and Prof. dr. Myriam (Mim) Vermeerbergen
(English translation of an interview in spoken Dutch)
Mim: How did you get involved with Flemish Sign Language teaching?
Mieke: In the context of my PhD, which was about young deaf people’s knowledge of Dutch, I went to Rochester for three months in 1991, to NTID, the National Technical Institute for the Deaf. At that institute, a lot of sign language research was done, along with a lot of other research. It was an institute with many deaf students. During the three months I stayed there I took a course in American Sign Language, level 1, along with a number of other people. There, I saw how ASL was being taught. A hearing teacher taught the course, but not a word of English was spoken. They used an approach and materials that were inspired by the ‘Sign Naturally’ course that existed for American Sign Language. They also had a lot of video materials. I remember that I had to watch stories with a lot of classifiers and that I had to look at referent tracking and such. They really had a lot of materials. Because I had taken that course, I knew how Flemish Sign Language should be taught.
At the same time I was enrolled in the sign language interpreter training in Ghent. In those days the program was called ‘interpreter for the deaf’. But that training was offered in Signed Dutch. I thought that was very strange. As a linguist, I consider the concept of Signed Dutch to be strange, but such a training being taught in Signed Dutch was really bizarre to me. And the teachers were not well trained to teach such classes, which they themselves realized too. So, the difference with America was striking. Moreover, I have a background in second language acquisition. A lot of my research deals with foreign language acquisition of English, and of Dutch. And applying that to sign language was natural to me. It is just another language, the approach remains the same.
That was in 1991. When my PhD was almost finished, but not quite, I mostly worked for Fevlado, for nine months. They had a project, a Horizon project, working with European funding to improve the employment of deaf people. It was in that context. One part of the project involved writing a book on the grammar (of Flemish Sign Language). So, I did some research to describe the grammar, strongly informed by what existed for American Sign Language, seeing that I knew that. Another aspect of my work within the project was to teach a group of deaf people. They were either teachers of the interpreter training course in Ghent, not in Mechelen, or teachers of the open sign language courses organised by Fevlado. If I remember correctly this was a group of twelve people, of different ages, young and old, and both men and women. All of them were deaf. And that course, or that series of classes, consisted of a number of Fridays when I taught in Ghent during the whole day. They also travelled to Bristol for a week during the Easter holidays. Father Maurice and I accompanied the group to Bristol that week and classes were taught by Clark Denmark. We were explicitly informed that hearing people were not allowed in the classroom, because it would change the dynamics. I completely understood this, so we were not present during classes. But during the evenings we did talk to those who took the classes, about how it had gone. One of the first things that was really instilled there was: don’t use a sign system, go for a proper sign language. I believe for them that was a big difference with how they had been teaching up to that point, without really giving it much thought.
The course the students took there was ‘teaching module 1’ and I built on that during the following classes, weeks, in those Friday sessions. I also had them prepare an entire lesson. In accordance with the principles Clark had conveyed, the students had to prepare and teach a lesson and the others played the pupils, so the students had to teach each other. But it was important that everything was conveyed in proper Flemish Sign Language, and adhering to different levels. I had them prepare a lesson on level 1, 2 or 3 for example, about a certain topic, and a certain grammatical aspect. At the end of the course the students had to take an exam. I did not assess the examination. It was video recorded, without any written part. The videos were then sent to Bristol where they evaluated the exams and passed on the results to us. It was very interesting.
I also vividly remember a very vivid discussion on the bus back home, from Bristol to Belgium. On the bus, the participants avidly discussed what to do: switch to Flemish Sign Language or stick to Signed Dutch. There were advocates for both options. It was also very new. It was the first time that the students came into contact with the concept of teaching Flemish Sign Language and started to think about it. At that time, it wasn’t even called Flemish Sign Language yet. But yes, at that moment it was very much on our minds. A couple of years later, because it did take some time, the teaching materials were changed. I think it took about three years before the teaching materials, both in the interpreting training in Ghent and the open sign language courses, were converted to Flemish Sign Language courses. In the beginning it was very difficult, because the teachers weren’t trained for it. They had only had that limited training, there wasn’t much else available.
Mim: My first experiences reflecting on Flemish Sign Language teaching, which doesn’t mean I hadn’t thought about it before, must have been in 1995 or 1996, I think. At that time ‘Culture for the Deaf’, now called Fevlado-Diversus, asked me to teach a course … some General Linguistics and grammar of Flemish Sign Language to a group of deaf people, mostly deaf sign language teachers. Most of them had also gone to Bristol with you. Indeed, the teachers who had gone to Bristol, and some of them still work as teachers today, said that the period after Bristol was somewhat confusing. Because they came back with all these ideas of no more Signed Dutch, but Flemish Sign Language instead. And yes, you are right, it took a while until everything was officially converted from Signed Dutch to VGT. And it was actually right before that official change that I taught a small group of deaf people, mostly teachers, on the grammar of Flemish Sign Language, based on the knowledge I had from my own PhD research. And it was in part because of that experience that, when Fevlado decided, I believe it must have been in 1997 or 1998, to transform the courses Signed Dutch to Flemish Sign Language, that they came to us. I was engaged in sign language research together with Diane Boonen. They came knocking at our door to develop new Flemish Sign Language teaching materials, because – like you said – it wasn’t easy since there was no training. Those people had been taught by you, by Clark and by me, but they still had a lot of questions on how to teach. And not much was known about the grammar of Flemish Sign Language. Grammar, and how it should be taught, also had to be included in the teaching materials. So, we developed the first set of teaching materials, together with teachers from Fevlado-Diversus. I remember that Hilde Nyffels was involved and also that Serge attended the meetings. So, we first developed a proposal for a lesson, then we came together as a group to discuss that proposal, gave feedback, and the proposal was adapted.
Mieke: That was the VGTC. Or the predecessor?
Mim: No, this was the predecessor. I remember that I corrected the proofs of the materials when I was pregnant. So that was in 2000. And yes, from then on the Flemish Sign Language Center (VGTC) got involved. And they developed new teaching materials, based on the first set. And I also think, wasn’t that around the same time? I also believe that in 2001 or 2002 they developed materials for level 2.
Mieke: Yes, it was right after.
Mim: Yes.
Mieke: But indeed, the first set of teaching materials will have been developed in 1999, because I was pregnant with my third child at the time.
Mim: Yes, there you go.
And I remember that the first teaching materials were implemented in 2000. And then, quite soon after, there was the need for second year materials. That is when the Flemish Sign Language Center was approached and they suggested to have another look at the first teaching materials as well. Because in the meantime we had received feedback from teachers who used the materials and from students. And as such two sets of teaching materials were developed.
Mieke: At VSPW internally they were developing classes as well and all of those materials were combined.
Mim: Yes. That’s right.
Mieke: What you did, what Diane did, what VSPW had been doing, all that was combined in several teaching packages that were eventually also published.
Mim: Yes. And afterwards there was yet another project to develop teaching materials and that one was carried out in a full partnership with VSPW. I remember that the assistant was paid with resources acquired by VGTC, but she worked at the VSPW. So, in the years 2000, there was a good collaboration between CVO VSPW, VGTC and Fevlado. Developing those teaching materials was a collaborative effort.
Mieke: It was still called ‘Culture for the Deaf’ at the time, I think.
Mim: Oh yes, indeed, ‘Culture for the Deaf’. And recently, two years ago I believe, part of the teaching materials was once again reviewed, but I think that was an initiative and a project from Fevlado.
So actually, in all we have been involved with Flemish Sign Language teaching for more than twenty years.
Mieke: Yes.
Mieke: So, we have looked back and talked about the history and how it all started. Now let’s maybe talk about research and teaching. According to you, how should research tie in with teaching?
Mim: Well, in Flanders we’re always faced with the limits of what we already know from research. So, if you teach about the grammar of VGT, there will still be a lot of questions. This is also the case if you are using that grammar while teaching. There still are a lot of topics that haven’t been researched yet. And that is also an issue in the training of teachers, and when deciding what to include in the course and teaching materials. I also think it is very important that the teaching “keeps up”, so to speak. What I mean is that whenever there is new research or when new results are available, we should immediately incorporate these in Flemish Sign Language teaching. Especially if those results teach us something new or when they make us look at certain things in a different way and we realise “oh yes, actually, that is how it is most often done”. And because of this, it is even more important to have a link between researchers, those who provide teacher training, and those who do the actual teaching.
I think, in Flanders, we are all aware of this and we try to make it work, also through the Flemish Sign Language Center that plays a part in this. Also, the people who work for Fevlado-Diversus easily find their way to researchers and have no problem asking: “Can we meet? Because we would like to add this or that to our course.” Or they say: “We have heard about recent research on… Could you give us some more information?” But still, it is something that we have to be conscious about in Flanders and this is very different in comparison to many spoken languages that are being taught. However, the same is true for other sign languages. And I see both good practices and bad practices. There are countries where they really make sure that new research and new results are easily incorporated in teaching (approaches and materials). But there are also countries where the link (between research and teaching) does not exist. Yes. It is just something that is really important to me.
Mieke: Yes, but to be honest, to me the opposite is also important. When you teach or when you teach about Flemish Sign Language, you also notice things like “Oh, there are still gaps here” or “How does this work exactly”.
Mim: Yes, absolutely.
Mieke: So, teaching also feeds research. And that is as important as research feeding into teaching. Teaching definitely fuels research as well, the connection is crystal clear to me.
Mim: Absolutely. I myself notice, because in our own programme, I teach Linguistics 1, 2 and 3. But mostly in Linguistics 1 and 2 I notice where the hiatuses are, what we don’t know yet for Flemish Sign Language, things we sometimes do know for other sign languages. Just this week I taught about complex sentences and realised we don’t know much yet about complex sentence structures in Flemish Sign Language. But there are also questions from students and from colleagues who teach language proficiency here. Colleagues say for example that students sign something in a certain way and they feel it is not fully correct, and then they ask me how to explain this to the students. And then I have to say that we don’t know yet. And because colleagues and students ask me things, I go and look at data because I want to know how it works. Unfortunately, there is not always the time to investigate in detail, or to write it up and publish it. But it is true that a lot of small-scale research projects are done because of questions that arise from teaching. Both from grammar and sign language proficiency teaching. You’re right, the interaction definitely exists.
Mieke: And I believe that the corpus that we have now, can play an important part in this. Because the corpus may be used for teaching, but also very well for research. It is… of importance for both. And sometimes it may even be more important than intuitions of sign language users. I remember very well, in the beginning of the Horizon project, I asked one of the deaf students in class: “I saw that in American Sign Language you can say ‘there is a man who is standing there and there is a car over there and the man is walking towards it.’ (shows how to sign this, using classifiers). Is that also possible in Flemish Sign Language?” And the student’s reaction was: “Oh no, we don’t have that, such a thing doesn’t exist in Flemish Sign Language.” However, classifiers are abundantly present in Flemish Sign Language, but people aren’t always aware. So, training is very important, but also, if you have a corpus which shows you what natural sign language data look like, it can be of great value.
Mim: Yes, that is right. I know that in an interview in the context of the SignTeach project with two of the teachers who have been involved in VGT teaching since day one, this also came up. One of them recalled that there were often discussions amongst the teachers who took my grammar course in 1996. They would say that what I was telling them wasn’t correct: “No, that is not true for Flemish Sign Language.” And then I replied: “But what I say is based on research results. I did not make it up.”
I absolutely agree that the corpus is very important. Also for teaching, I feel, because we can draw upon the corpus for examples. For research it is definitely important too. That said, I think that with regard to deaf teachers and introspection, a lot has changed. Because, in those days, a lot of people were still clinging to Signed Dutch, as in “Signed Dutch has a proper grammar and Flemish Sign Language doesn’t.” But I agree with you and you are absolutely right that the corpus is a very important instrument for both research and teaching. And it would be great if, in the future, more annotations could be added. And it may also be important to emphasise the importance of the corpus for the different teaching initiatives, and that is something we ourselves need to do.
Mieke: And with regard to Flemish Sign Language teaching. How do you think teaching is best organised, or rather, how to best organise the training of Flemish Sign Language teachers?
Mim: Yes. If you look at the Netherlands and Ireland, Dublin, for example. When we started the integration of Flemish Sign Language in the bachelor of Applied Language Studies and the master of Interpreting in Antwerp, I had a look at other similar programmes. And in Utrecht and Dublin for example, they offer an interpreter training, in the Netherlands interpreter NGT, as well as a teacher training. However… no sorry, in Dublin they don’t. In Dublin they have an interpreter training programme and a Deaf Studies programme. But in the Netherlands, there is both an interpreter training and a teacher training. However, all this strongly depends on how in general different regions or countries organise (teacher) training programmes. Because in Flanders, you know this as well as I do, we don’t have a specific teacher training course for teachers of English, for teachers of Arabic, … Here it is structured in a completely different way, so it is not that simple to organise it in the way it is done in the Netherlands.
So, in my opinion, in Flanders, it is important to first have a look at the options there are at the moment. First, we have to explore the options. For example, is it possible to integrate Flemish Sign Language in an existing training programme for teachers with the aim to train Flemish Sign Language teachers? Because, as you know, we were both involved in the training of the two “regenten” (teacher trained to teach in the first three years of secondary schools) – but today “regenten” no longer exist – we were both involved in training the two deaf teachers who integrated in the training course for secondary school teachers. In that experiment, Flemish Sign Language replaced Dutch as one of the three components the students were trained in. But like I said, that type of programme no longer exists. But we might look at how Flemish Sign Language as a language, or as a field of study because it is more than just the language, could be incorporated in an existing programme. Or we could opt for a separate training course. I don’t really know what is possible within Flemish legislation.
Mieke: Yes, I think that the professional bachelor secondary teaching, the equivalent of the “regent”, should not be a problem. It should be possible to arrange that. It is only a matter of finding a college that wants to set it up.
Mim: That is prepared to do it, yes.
Mieke: Because students (wanting to become a secondary school teacher) only study two main subjects now. It used to be three, but now it is only two. So, it would be Flemish Sign Language combined with anything; English, maths, it could be anything. There are two main subjects, and for Flemish Sign Language there should be Flemish Sign Language specific classes. Like we did before. We taught a ‘grammar’ course and I also remember that I taught a ‘history’ course.
Mim: Yes, I taught General Linguistics.
Mieke: Yes, you taught General Linguistics. And I also taught a course on ‘teaching a language as an L2’, about how to teach a second language.
Mim: Yes. And didn’t you teach a course on Deaf culture as well? Because I remember that the students had to do a project?
Mieke: It was history and Deaf culture combined. It was one big subject.
Mim: Oh right.
Mieke: Those kinds of topics are specifically related to Flemish Sign Language and the Deaf community. That has to be part of a training course, I feel that is important. It is not the case that, just because you completed a teacher training course in, let’s say, Dutch and History and because you are deaf, that you are sufficiently trained to teach Flemish Sign Language.
Mim: No, no, absolutely not.
Mieke: So, these topics have to be part of the curriculum, that seems very important to me. There are possibilities though. A similar thing has been done in the training of kindergarten teachers and in the professional bachelor for primary school teachers. (In order to train deaf students) some classes/courses in those programmes focused on Flemish Sign Language and the Deaf community, of course next to other general subjects and classes. And the latter classes have to be made accessible through an interpreter, I think. But there is a clear need for a number of specific courses on that particular field of study. If we want to, I think that is the way we could, rather quickly, set it up in Flanders.
Mim: In Flanders there are already some, not many, deaf people who successfully completed a programme for primary school teaching or to become a kindergarten teacher and who obtained their degree. I know some people who did that. I also know, however, that is wasn’t always easy to convince the institution or school where they studied, to replace the music class for example. I remember a discussion about replacing music classes by a course on ‘cultural expressions in Flemish Sign Language’. There was a school that was reluctant, because they said music was important for kindergarten teachers. It would indeed be an option, but organised in the way you just said. What we don’t want is a teacher training course for secondary teachers in e.g. Dutch-History or Dutch-English or whatever and then people saying “I also know Flemish Sign Language because I am deaf” or “I also know Flemish Sign Language because I am a trained Flemish Sign Language interpreter”.
What is a little problematic at the moment, according to me, is that the people who in theory are best trained to teach Flemish Sign Language, are those who studied Flemish Sign Language in another training course or programme (e.g. sign language interpreting) and additionally obtained a teacher’s degree, but not one specific for Flemish Sign Language. I don’t mean to say that those people aren’t good teachers, but it is not specific enough. So, I think that the best option is what we did for those two deaf students who wanted to enter the programme for secondary school teachers (“regentaat”), i.e. integrating courses related to Flemish Sign Language in an existing teacher training programme. And it is a pity that that was only organised once. I think we would have to convince a school, institution, college or university (I don’t know where such a training is provided nowadays) to invest in something like that. And of course, we have to make sure that the training is accessible for deaf people who are interested. But that has improved, as compared to before, because there are more deaf people who could potentially follow such a programme as there are more deaf people who have a secondary school degree which allows them to enter tertiary education. That wasn’t that evident at the end of the 90s.
Mieke: No, that is true. That has changed a lot. Fortunately, we have already come a long way!
Mim: That’s right!
Mieke: But there still is a long way to go.
Mim: Yes. What’s also important to me is that, when there are training programmes, people don’t say that training isn’t needed for this or that. Because, when we look at Flanders, Flemish Sign Language is taught in interpreter training courses, in Centers for Continuing Education on different levels, but there are also basic initiation courses. And to me it is important that there is qualitative teaching on all those levels and that people would not say: “Yes, there is a teacher training now, but it is not necessary for this initiative or that level.” All different initiatives have to answer to the quality requirements.
Mieke: Yes. And on top of that, and this is something we should not forget, Flemish Sign Language is hardly ever mentioned in secondary education. In secondary education, whether you are deaf or hearing, whether you are integrated in a hearing school or you are in a deaf school, the amount of time or attention spent on Flemish Sign Language is extremely limited. In secondary schools you get very little information on Flemish Sign Language. But that simply is because few people have a basis to build on. If you look at Dutch: from day one in regular/hearing education you get classes on ‘language’, which is Dutch, and this continues until you complete your secondary school career. At all levels Dutch is being taught. That is a huge difference. For Dutch, people have a basis to start from, to talk about whatever topic related to Dutch. But for Flemish Sign Language, people don’t have such a basis, so it has to be created in training courses, in specific training courses. To me that is absolutely necessary.
Mim: Yes, absolutely. And I also think… it offers language users a set of instruments, opportunities to reflect on their own language use. If you don’t know that something like ‘classifiers’ exists (to come back to what you mentioned before) or if you don’t know in what way non-manual markers play an important role, because you have never been informed about these things, I think it is very difficult to reflect on what you do and how you use language. So, I think it’s important that everyone who teaches Flemish Sign Language or teaches on Flemish Sign Language has at least some basic knowledge. And it is also very important, when there is training available, to insist that everyone follows that training. At the moment we can see that the different initiatives that offer Flemish Sign Language teaching, both Fevlado and the Centers of Continuing Education and other initiatives, realise that training for their teachers is important. It is just that the options are limited.
Mieke: Yes, here and there short courses are being taught. I know you taught a course once that consisted of ten times four hours.
Mim: Yes, I think so, ten times four hours. That was a couple of years ago, for teachers of the VSPW and others. I know that Fevlado also offers new teachers some sort of training, but it is limited and ad hoc. I think it would be best to have a structural programme. And when you say it is not that difficult to integrate Flemish Sign Language as one of the two … – what’s it called again? Not “fields”, right?
Mieke: Main subjects.
Mim: Main subjects.
Mieke: Yes, actually it’s called something else.
Mim: Oh, well, to integrate it within a programme, then that might be something to act on. More homework…
And another thing you said and that I was also thinking about: the fact that in secondary education Flemish Sign Language isn’t visible at all, that is also something on my wish list. A ‘Flemish Sign Language course’ as an optional subject for everyone in secondary education. I think that would be nice and it might lead to people wanting to do something more with what they’ve learnt.
Ok, we’ve got work to do!
Mieke: Absolutely.